De patrijs is een kleine gedrongen hoender met een lengte van 30 cm en een vleugellengte van 15 cm. Het gewicht bedraagt 300-400 gram en er is geen groot verschil tussen het vrouwtje (hen) en de mannetjes (haantjes).
De patrijs leeft in halfopen tot open landbouwgebieden, zoals bouwland, steppen, heiden, veenland en duinen. Patrijzen zijn overdag en in de schemering actief, maar dan wel met tussenpozen van een kwartier tot een half uur. Ze slapen dicht tegen elkaar aangedrukt op veilige plaatsen op de grond. In de winterperiode leven ze in groepen (kluchten) die in het voorjaar weer uit elkaar vallen wanneer de territoria weer worden bezet. De paarvorming gaat gepaard met gevechten om broedterritoria. Patrijzen zijn monogaam en een huwelijk duurt levenslang.
De dichtheden per vierkante kilometer zijn er echter gewoonlijk laag. De verspreiding in het noorden van het land is nogal verbrokkeld en de dichtheden zijn er nog lager. Rond 1975 was de patrijs nog een talrijke broedvogel in het grootste deel van het land, hoewel er al sprake was van afname. Sindsdien is 90% van de aantallen verdwenen en zijn grote delen van vooral Midden- en Noordoost-Nederland verlaten. De afname, die in heel West-Europa plaatsvindt, valt samen met intensivering van de landbouw. Schaalvergroting, veranderde gewaskeuze, gebruik van bestrijdingsmiddelen en andere factoren beroofden de patrijzen van broedplekken, schuilplaatsen en voedsel.
Als echte standvogel houdt de patrijs zich ook in het winterhalfjaar alleen rond de broedplaats op. Families sluiten zich daarbij aaneen tot wintergroepjes die na sneeuwval zichtbaarder zijn dan anders. De groepjes, tot enkele tientallen exemplaren, vallen in het vroege voorjaar uiteen. Uitzetacties leidden in het verleden tot het (doorgaans tijdelijke) optreden op plekken waar patrijzen niet van nature voorkomen, zoals de waddeneilanden. De winteraantallen vertonen hetzelfde verloop als die binnen de broedtijd: een steile en al tientallen jaren aanhoudende afname waarvan het eind nog niet in zicht is.